11 maart 2010
Het was koninginnedag en we waren begonnen bij Daan thuis. We waren met vijf jongens, of mannen eigenlijk — iedereen was ouder dan ik, en ik was al oud. Bij Daan thuis hadden de anderen paddestoelen genomen, en iemand was met biertjes binnengekomen, en ze maakten grappen over mijn nuchterheid. Dat duurde altijd maar even, en zo ging het ieder jaar. De jongens waren vrienden van elkaar, maar niet heel erg van mij; alleen Daan zag ik regelmatig, de anderen waren voor mij koninginnedag, Ajax in de Champion’s League, Nederland met het WK.
We liepen Daans huis uit, de Jordaan in, en bij de eerste bierpomp werd nog meer bier gehaald. En zo gingen we door, de overstroomde straten over, naar het Museumplein, eerst, want daar stond kermis, en we moesten een doel hebben.
Op de kermis gingen we de cakewalk in, en Jonathan raakte al zijn drugs kwijt — de bewegende trap had al zijn zakjes en pakjes uit zijn borstzakje geschud. Een jongen die bij de cakewalk werkte, wilde hem helpen met oprapen, maar trok zijn handen terug toen hij zag wat hij wilde pakken.
In het reuzenrad keken we over de stad, en we maakten grappen. Alle bomen die nog op het Museumplein stonden waren lichtgroen in de zon. In die tijd waren alle koninginnedagen warm.
We duwden onszelf de stad weer in, en de anderen waren dronken, stoned, van alles, en ik zorgde dat Armin, die altijd harder liep als ie meer drugs had gebruikt, bij ons bleef, en ik trok Jonathan mee toen ie op het Leidsplein ruzie zocht met een grote gast op een lage motor. De Angels, zei hij, dat zijn pas mannen, en hij zei dat we naar de bar van de Hell’s Angels op de wallen moesten, en hij zeurde net zo lang door tot er werd toegegeven.
Ik denk dat we de Leidsestraat niet namen; ik weet het niet meer. Het enige dat ik altijd tegen mensen van buiten Amsterdam zeg als ze vragen waar ze heen moeten met koninginnedag, is: vermijd de Leidsestraat.
Maar we kwamen op de wallen, en we liepen het café van de Hell’s Angels binnen, en de anderen met al hun bier en hun drugs en hun onzekere bravoure bestelden nog meer bier, schreeuwden naar elkaar en gingen tussen de Hell’s Angels staan alsof ze dat iedere dag deden, en ik vond een hondje op de bank bij het raam, een Jack Russelachtige, en het hondje kwispelde en ik aaide en ik ging ernaast zitten; het zette haar pootjes op mijn schoot en vroeg om meer, en ik aaide door.
De grootste Hell’s Angel maakte zich los uit de groep bij de bar, kwam naar me toe en zei: lief is ze, hè?
Heel lief, zei ik.
Dit artikel is geplaatst op 11 maart 2010, in de categorie De observatie.
Hiervoor geplaatst: Het silhouet van de ooievaars
Hierna geplaatst: Dat ik wist wat ik wilde
Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.