vandenb.com // Walter van den Berg


Als dit zo doorgaat

22 maart 2019

Dit is hoe fascisme eruit ziet.

Toen Trump werd gekozen als president van Amerika, nam Auke Hulst een initiatief om schrijvers te laten doen waar ze het beste in zijn: verbeelden hoe de werkelijkheid eruit zou kunnen zien. In de bundel Als dit zo doorgaat (uitgegeven door Ambo|Anthos) stonden verhalen van flink wat uitstekende schrijvers, die allemaal in twee weken tijd bedachten hoe een Trumpiaans Nederland eruit zou kunnen zien.

Ik schreef onderstaand verhaal, toen nog met de gedachte dat Wilders groot (of nog groter) zou kunnen worden, maar met de afgelopen verkiezingen voor de Provinciale Staten bleek het nog gekker te kunnen: Baudet kreeg bizar veel stemmen.

In het verhaal hieronder zitten verwijzingen naar de partij van Wilders (de ‘Meeuwen’), maar de werkelijkheid heeft me ingehaald.

De neuzen van onze laarzen

We hadden die raid op vrijdagavond gepland omdat iedereen zich onoverwinnelijk voelde op vrijdagavond. Dat was een idee van Josje geweest, en hij had verdomme gelijk, want dat was precies hoe we ons voelden. Niets zo lekker als rellen na een week werken. We waren met heel wat jongens; Meeuwen, Honden, nog wat gastjes die er graag bij wilden horen, en iedereen was opgefokt, op een goeie manier. We hadden zin om moslims en deugmensen te gaan pakken. 

Josje had de raid aangekondigd in de facebookgroep, een maand geleden, en we waren elkaar blijven opfokken, door plaatjes van hoofddoekjes te posten waar een kogelgat op zat geshopt, van mannen in jurken met een strop om hun nek, en de likes bleven binnenkomen, maar vooral op de berichten waar Josje mee bezig was geweest; niemand kon shoppen als Josje, en hij had voor deze raid zijn best gedaan op foto’s waar deugmensen  aan trekhaken door de straten werden gesleept. 

Josje zou een grote worden, daar had ik het nog over met een paar jongens, want hij werkte er hard voor. Hij was een jaar geleden ook gekomen met het idee onszelf Meeuwen te noemen, omdat de meeuw in het logo van de partij staat; de Honden bestonden toen al en die hadden dat bedacht omdat de meeste moslims bang waren voor honden. Simpel idee, en prima ook, toch? Maar wij Meeuwen groeiden sneller, omdat we door die naam verbonden waren aan de partij, ook al waren we dat niet echt. Maar ik wist zeker dat Josje over een paar maanden bij de partij zou zitten met zijn goeie ideeën, en als hij erbij zou zijn, zouden wij er ook bij zijn. Meeuwen.  

We liepen naar de Postjeswegpoort onder de A10, over de straat, over de middenberm, en we waren met honderdzestig man. Natuurlijk hadden er meer aangegeven te komen, en er waren er altijd wel 300 ‘geïnteresseerd’, maar 160 was heel goed. Als er auto’s langswilden, wisten de bestuurders dat wij ze zouden controleren, kom maar hier met je papieren, burgercontrole, en het zien van die groep — van onze groep, en man, wat voelde ik me lekker dat ik erbij hoorde — zou al genoeg moeten zijn om verstandig te blijven. Je wilde deze avond geen burgercontrole. We waren opgefokt op de goeie manier, en we straalden het uit. Ik hoorde het iemand roepen: burgercontrole is de beste uitvinding sinds red bull, en we lachten, want hij had gelijk, je kreeg nergens zoveel energie van als van een lekkere geslaagde burgercontrole.

De boa’s bij de Poort lachten breed toen we aan kwamen lopen; het moest een machtig gezicht zijn geweest, al die jongens. Zo, zei er een, gaan jullie lekker pogrommen? Hij floot naar de boa die de slagboom bediende, en we gingen highfivend door de Poort.

Progrom! schreeuwde Harold, omdat ie het altijd verkeerd uitsprak, maar Harold was een krentenbol. Dat was niet erg; de grootste krentenbollen waren de hardste schoppers, en we hadden ze nodig.

Ik keek nog achter me voor ik zelf door de Poort ging, en ik zag auto’s omdraaien; niemand wilde in Slotervaart zijn als wij lekker gingen rellen, en ik gaf ze geen ongelijk. 

We pakten de straten zo breed mogelijk, als een vegende bezem gingen we, en ik zag aan de kant van het blok rechts een Turkin staan, een vrouw met boodschappentassen, en ze bleef staan alsof iemand haar met een spijkerpistool aan de muur had gezet, en de jongens aan de flanken renden op haar af, maar ze waren sportief: de Turkin droeg geen hoofddoek, terwijl het er wel het type voor was, met zo’n lange jas, dus ze gingen in een kring om haar heen staan en ze applaudisseerden voor haar.  Dat was onze humor. Ik vond het grappig. 

God, het was een prachtig gezicht, zoals we die straat overgingen. 

Op links zag ik al een paar Meeuwen om een Marokkaan heen cirkelen — al die gasten tussen de tien en de dertig met zwart haar waren per definitie materiaal voor een burgercontrole en ze waren per definitie fout, want waarom waren ze niet terug naar hun land gegaan toen ze de kans hadden? Dus die gast werd gecontroleerd en gestraft, een burgercontrole en een burgerarrest waarbij proportioneel geweld werd gebruikt. Ik riep het: wel proportioneel blijven hè? En de jongens om me heen lachten. 

Ik zag Josje lopen, schuin voor me, zijn blik strak vooruit, een stalen pijp in zijn handen. Ik bewoog naar hem toe en riep ‘m — Jos, Jos!

Hij keek kort om en liep door. 

Gaan we vandaag deugmensen pakken, Jos?

Hell yes, zei Josje. Geef mij vandaag een stel deugmensen en ik proportioneel ze aan stukken. 

Waar gaan we ze op controleren, Jos?

Op subversieve ideeën, man. 

Hoe komen we erachter of ze subversieve ideeën hebben, Jos? 

Die rammen we er met een stalen pijp uit!

De jongens om ons heen joelden. 

Als iemand deugmensen vindt, breng ze naar mij, riep Josje. 

We schoven langzaam verder over de Postjesweg, en we hadden afgesproken dat we wel zouden zien hoe we ons verspreidden; op zich was het goed om stevig georganiseerd te zijn, maar dit was meer een vrije oefening. De groep bewoog zich rechtsaf, de Jan Tooropstraat in. Links en rechts zag ik Meeuwen en Honden bezig met controles, en er gingen een paar auto’s de fik in, en we wisten allemaal dat we alleen auto’s pakten die duidelijk van moslims waren. Die dingen waren makkelijk te herkennen, omdat die apen altijd spiegeltjes en kraaltjes aan hun achteruitkijkspiegels hingen. 

In de Jan Tooropstraat zat een rij winkels waar de Islam zo’n beetje afdroop; twee Turkse bakkers, een reisbureau dat reizen naar Mekka organiseerde en een snackbar met een Turk achter de balie. De bakkers en het reisbureau waren dicht, maar de snackbar was open, dus er stonden al snel twintig of dertig jongens bij die gast binnen, en zijn frikandellenbalie ging aan splinters met een vette klap. 

De groep schoof verder terwijl die jongens bezig waren, maar ik zag ze plotseling. 

Ze zaten aan een tafeltje bij die Turk met een bakje patat en zaten er te doen alsof ze onzichtbaar waren, de schijthuizen. 

Deugmensen. 

Hij droeg een brilletje. Zij had een knotje in haar haar en een boek bij haar op het tafeltje liggen. 

Jos, zei ik, Jos. Daar!

Josje keek en zijn gezicht lichtte op. Deugmensen, zei hij. Pak ze!

We renden met een man of tien naar binnen, Harold was erbij, en we grepen ze en sleepten ze naar buiten. 

Het brilletje riep ‘hee hee hee,’ het knotje gilde dat we klootzakken waren. We hielden ze in een klem, drie man voor elk deugmens, en dat was misschien wat veel (Harold had als een klein kind het brilletje vast aan de mouw van zijn bovenarm) maar we hadden er zin in en we wilden allemaal bijdragen, dát was het, we wilden allemaal doen wat we konden, en we zetten ze op straat, voor Josje. Links en rechts bleven er Meeuwen staan, en de jongens die bezig waren geweest met de frikandellenbalie kwamen naar buiten, want ze waren klaar daar en wilden iets nieuws, en dit zag eruit alsof er iets ging gebeuren — we hadden geen Turken nu, we hadden deugmensen, en er hing energie in de lucht; we werden met de minuut onoverwinnelijker. 

Deugmensen, zei Josje tegen ze — wat hebben jullie te zoeken in Slotervaart op een vrijdagavond?

We mogen hier zijn, zei het brilletje, we mogen hier gewoon zijn. Wat jullie doen is illegaal. 

Josje keek om zich heen, en we stonden allemaal te lachen. Illegaal? Dit is hoe je wereld er nu uitziet, vriend. Wen er maar aan. Stuur maar een ingezonden brief naar de krant als je wat te klagen hebt. Of beter nog, zet een regenboog op je Facebookprofiel, zoals ieder deugmens doet dat zich slachtoffer voelt van de nieuwe maatschappij. 

Het knotje gilde nog een keer ‘klootzak’, en Josje knikte, en hij zei: weet je wat: we maken je gewoon slachtoffer.  Zodat je die regenboog oprecht kan plaatsen. 

Oprecht! riep Harold. 

Josje zwiepte zijn stalen pijp tegen de linkerknie van het brilletje, en hij zakte gillend op de grond, dus hij had geen klem meer nodig; de jongens die hem in de klem hadden gehad, hielden een klein trapfeestje. De stalen neuzen van onze laarzen proefden goedmensbloed, en het smaakte. 

Het knotje gilde, en Josje wees naar de woonblokken waar we tussenstonden; we zagen de Turken door de ramen kijken en Josje zei met stemverheffing: waar zijn ze nu dan, jullie moslimvriendjes? Die ratten waar jullie het altijd voor opnemen? Ze kijken toe en ze doen niets, omdat jullie geen moslims zijn. En daar doen jullie zo je best voor. 

Josje gaf zijn stalen pijp aan Harold, zei dat ie zijn best moest doen, en Harold deed wat Josje had gedaan: het brilletje op zijn knieën slaan. Hij ging ermee door tot ik ‘m wegtrok.

Het brilletje lag opgekruld op straat, en we schopten nog een beetje na, tot ie stopte met jammeren. Oh man, het was heerlijk. 

Ja, het werd een mooie avond. 

We pakten nog een groep Marokkanen, precies zo’n groep als je wilt pakken, van die gasten die je altijd in groepen ziet als jij alleen bent, straatterroristen, en wij kwamen met onze groep van 160 de hoek om, en zij stonden daar met hun groep van 12, 13 kutjochies, en ze wilden weg, maar ze kwamen niet weg, dus dat werd een mooi slagveld, en de winnaar stond al vast. Het was heerlijk. Prachtig proportioneel geweld. Overal lagen van die gastjes op de grond en we maakten ze duidelijk wie voortaan de baas was in hun straten. De neuzen van onze laarzen, ze spinden van genot. 

De kutjochies huilden om hun moeder, en ze riepen Allah aan, maar Allah kon ze niet helpen, alleen een bomvest zou nu effect hebben, dus dat was wat ik riep terwijl ik rond ging om ze nog allemaal even goed te raken — waar is je bomvest nu? Waar is je bomvest nu? 

Nederland mocht ons dankbaar zijn dat er nog steeds geen aanslag was geweest. Wij Meeuwen hadden ze allemaal onder controle, die terroristen. Nederland mocht de Meeuwen dankbaar zijn. Daar dacht ik over na terwijl ik rondging. Dankbaar mogen ze zijn, zei ik hardop terwijl ik zo’n kutstraatterrorist nog een paar extra schoppen gaf, en Harold kwam me achterna, die krentenbol, en hij riep ook dankbaar, en ik moest erom lachen, die grote sukkel. Hij was vast dankbaar dat ie bij ons mocht zijn, dus ik liet hem lekker gaan. 

We maakten een cirkel door Slotervaart; we gingen via de Jan Voermanstraat naar de Derkinderenstraat, en omdat dat nu eenmaal zo gaat werden we wat meer los zand, raakte de interesse een beetje weg — het weer was goed, iedereen had zich lekker uit kunnen leven… Dus niet iedereen was meer scherp. Ik snapte dat wel. 

Wat er gebeurde: in een van de zijstraten stond een Marokkaans meisje in de deuropening van een trappenhuis, zo’n sletterig meisje, geen hoofddoek (en dat was goed natuurlijk, dat was de regel), met een leren jasje en een dikke laag make-up, en ze siste, zoals Marokkanen doen als ze de aandacht willen trekken, psst, en ik zag haar, en verder liepen alle jongens door in de kleine groepjes waarin ze bewogen. Ik denk dat het niet was gebeurd als we er met een grotere groep naartoe waren gegaan, maar goed, dat was niet hoe het ging. Niet iedereen was meer scherp.

Ik liep naar haar toe, en Harold volgde me, de stalen pijp van Josje over zijn schouder. 

Hee tatta, zei het meisje, is je moeder trots op je? 

Mijn moeder is heel trots op me, zei ik. Ik vertel haar vanavond wat we hebben gedaan en ze zal zeggen dat ik een grote jongen ben. 

Ja, woont deze grote jongen nog thuis bij zijn moeder? Ze probeerde alle minachting die ze had in haar blik te stoppen, maar dat deed me niets. 

Ik zei dat ik inderdaad nog thuis woonde omdat er geen woningen voor blanken waren. Ik zei dat alle woningen werden toegewezen aan Marokkanen en vluchtelingen. 

O, zei ze, en dat heb je uitgezocht? Je weet dat dat zo is omdat?

Ik weet dat dat zo is, zei ik. 

Dat is zo, zei Harold. Ik weet ook dat dat zo is. 

Jullie hebben al je intelligentie aangewend om dat te onderzoeken en toen hebben jullie die conclusie kunnen trekken, gebaseerd op feiten, dus? 

Ik zei dat het zo was. 

Harold zei ook nog een keer dat het zo was. 

Misschien weet je het zeker omdat je moeder het heeft gezegd? 

Ik zei dat ze haar bek moest houden over mijn moeder.

Ze zei dat ze niets beledigends over mijn moeder zei. Ik ga er helemaal vanuit dat je moeder een vat vol kennis over sociale huisvesting is, zei ze. 

Hou je bek over mijn moeder, zei ik nog een keer. 

Hou je bek over zijn moeder, zei Harold, en toen haalde hij uit met die stalen pijp. 

Ik had dat niet gewild, natuurlijk. 

We hadden een avondje goed rellen gehad, met nuttige burgercontroles en proportioneel geweld, maar dit had ik niet gewild. 

Het meisje lag in de deuropening; ze was meteen na Harolds tik in elkaar gezakt, en er liep bloed over haar voorhoofd, en op het beton van het trappenhuis groeide een donkere vlek. Ik keek om me heen en er waren nog groepjes Meeuwen en Honden die lachend over de kruisende straat liepen, maar ze letten niet op ons; overal gebeurden kleine dingetjes, deuken die in autodeuren werden getrapt, scooters die om werden gegooid. 

Kom, zei ik tegen Harold, en ik pakte een been en duwde en trok haar  slappe lichaam naar binnen, zodat de deur dicht kon, en Harold zag wat ik deed en hielp, ondertussen zijn stalen pijp onder zijn arm klemmend, de grote krentenbol. Ik trok de deur dicht en door het gewapende glas zag ik haar liggen, in een houding die niets levends meer had. 

Harold nam me mee, terug de Jan Voermanstraat in, en we sloten ons weer aan bij de jongens die daar liepen. 

Jezus man, zei ik tegen Harold. Jezus.

Hij pakte de stalen pijp weer in twee handen en liet zien hoe ie het had gedaan: hij sloeg voor zich in de lucht. Zo deed ik het, zei hij. 

Krentenbol, zei ik. 

Het is er een minder, zei hij. Een minder! 

Stil, zei ik — stil. Krentenbol. 

Het is er wel een minder. 

Terwijl we liepen dacht ik na, en ik merkte dat ik buikpijn had, dat kutwijf had me met haar gezeur een kutgevoel gegeven, en ik kon mijn gedachten niet stopzetten. 

Ik deed verder niets meer, ik wilde nog wel dingen slopen, rellen, maar niet meer met het plezier dat ik er eerder op de avond in had gehad — ik was echt heel pissig op dat wijf. 

We liepen langs een blok waar een hele familie door het raam stond te kijken op drie hoog, en ik pakte Harolds stalen pijp uit zijn handen en slingerde die omhoog, maar hij kwam alleen maar met veel kabaal naar beneden zonder iets echt te raken. Kutmoslims! riep ik. 

Een jongen zag dat ik echt kwaad was, en hij pakte me bij mijn schouder en duwde me mee. Kom op man, zei hij, we hebben ze vanavond laten zien wie de baas is, toch? 

Ja, zei ik. We hebben het ze laten zien. 

Verderop moest ik toch lachen toen er vijf jongens op het dak van een turkenbusje gingen dansen en daar Meeuwen, Meeuwen bij zongen. Meeuwen, inderdaad. Ik keek naar ze, en daarna kotste ik in de goot. Dat luchtte op.

Harold stond naast me te kijken en hij straalde. 

We liepen Slotervaart weer uit via de Postjeswegpoort, en de avond hield ermee op; we verspreidden ons, en de raid was voorbij. 

Zoals dat gaat: een paar jongens gingen biertjes drinken, andere jongens wilden wat dieper de stad in, en dat is dan het eind van zo’n bijzondere avond. 

Ik zag Harold meegaan met een groep die pizza’s gingen eten op de hoek van de Hoofdweg, en dat was prima, ik had geen zin meer om op ‘m te passen; dat was ook helemaal nooit de bedoeling geweest. Ik dacht nog even aan dat lichaam dat we achter het gewapende glas hadden geduwd, en ik zei hardop fuck dat. Meeuwen.   

Sommige dingen moet je gewoon van je af laten glijden. 

Ik wist dat er in de Facebookgroep nu verhalen zouden komen, wie had wat gedaan, wie heeft de beste score, en er zou tegen elkaar opgeboden gaan worden, ik heb er twee gepakt, ik heb tien auto’s in de hens gezet, met discussies wat als hogere score telde: een Turk met kapotte knieën of een uitgebrande bus, en ik hoopte maar dat Harold niet te stom zou zijn door over al die verhalen heen te willen gaan. Trots als ie was op die pijp die hij van Josje had gekregen. Ik bedacht dat ik ‘m straks nog even zou moeten appen. Ja, ik moest ‘m appen, duidelijk maken dat het een geheimpje was, en dat zou ie al mooi vinden, een geheimpje hebben, dus dat zat wel goed. 

Voor me zag ik Josje weglopen, alleen, dus ik ging ‘m achterna. 

Jos, riep ik, Jos. 

Hij keek om en wachtte op me. Hij glimlachte naar me. 

Ik liep met ‘m op en ik zei dat ik het een briljante avond had gevonden. 

Ja, het was mooi, zei hij. 

Denk je dat je naar de partij gaat, Jos? 

Naar de partij? 

Ja? Dat kan jij toch?

Ik weet niet of ik dat kan, zei hij. 

Ik denk het wel, Jos. Ik denk dat jij een hele goeie bent voor de partij. 

We liepen samen over straat, en ik wilde dat tegen hem zeggen dus ik had het gezegd, en hij legde zijn arm om mijn schouders en hij zei: wie weet, man. Ze hebben ons nodig, daar. 

En dat voelde zo goed, dat hij dat zei, dat ze ons nodig zouden hebben. 

Jezus, wat een mooie avond was het. Toch wel, alles bij elkaar genomen. 

Ik vroeg wat zijn score was geweest, over de hele avond, en ik vroeg het omdat ik over mijn eigen score wilde vertellen. Ik wist dat ik het Josje wel kon vertellen. 


U kunt zich inschrijven voor de nieuwsbrief.

Dit artikel is geplaatst op 22 maart 2019, in de categorie verhaal.

Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.