Bedrijfsleider, binnen twee jaar

Mijn eerste baantje was bij Dirk van den Broek. Ik was zestien en het was zomer. Ik had bij de bedrijfsleider achter zijn doorkijkspiegel gezeten en hij had me een toekomst voorgehouden: beginnen met vakkenvullen, over een jaar assistent-bedrijfsleider, over twee jaar bedrijfsleider.
Ik had geknikt. Dat klonk goed, vond ik.

De maandag erop begon ik. Ik was om zeven uur 's ochtends binnen. De bedrijfsleider gaf me een bezem, en ik moest de hele winkel vegen.
Ik kwam erachter dat het een grote winkel was.

Een uur later kreeg ik een rolkar en een prijstang. Kassa's met scanners waren er nog niet: kassieres tikten de prijs in, en de prijs stond op het plakkertje dat de vakkenvullers op elk artikel plakten met de prijstang.
De bedrijfsleider deed voor hoe het moest. Met hoge snelheid prijsde hij alle blikken in de doos die hij had opengeritst. "Nu jij," zei hij.
Ik was veel langzamer. De bedrijfsleider schudde zijn hoofd. Hij zei dat ik het wel zou leren.

Zo ging een week voorbij. Ik werkte van zeven uur 's ochtends tot zes uur 's avonds en als ik thuiskwam, at ik en sliep ik. Buiten was het mooi weer. Ik was binnen. Alleen als Oom Dirk kwam met z'n vrachtwagen zag ik de zon. Met drie andere jongens losten we karren. Oom Dirk bediende de liftklep van zijn wagen en maakte grappen. De andere jongens lachten - ik niet. Ik kon niet echt met de jongens overweg. Als ik in de kantine zat, zat ik alleen aan een tafel en ik keek naar het meisje dat bij de vleeswaren stond. Het was een heel mooi meisje, met zwart haar en diadeempje van karton. Ik zei niets tegen haar. Ik kon niet echt met mensen in het algemeen overweg, toen ik zestien was.

Later ontdekte ik dat de achterdeur open te maken was zonder sleutel. je moest 'm alleen blokkeren als je buiten was, want als ie in het slot viel, kon je niet meer terug.
Ik ging in mijn pauze buiten op het muurtje zitten en ik keek naar de binnentuin achter de supermarkt. Aan de overkant van de tuin woonden mensen die op hun balkons zaten en hun kranten lazen en naar hun radio luisterden.

De tweede week werd ik chef emballage. Eerst was Cas dat, en Cas was vrienden met de bedrijfsleider, en hij werd assistent-bedrijfsleider.
Als chef emballage was ik verantwoordelijk voor de lege flessen.
Boven, bij de ingang van de supermarkt, stond een apparaat waar de klanten hun lege flessen inzetten. Het apparaat nam de flessen in en spuugde ze beneden, in de kelder, weer uit. De flessen kwamen terecht in de bak. De bak was een grote plaat van een meter breed en tien meter lang, met lage schotjes aan de randen. In het midden liep een lopende band. De band nam de flessen mee en verspreidde ze over de bak.
Ik moest af en toe de kelder in om te kijken of de bak vol begon te raken. Als ie dat was, haalde ik 'm leeg. Alle flessen in de juiste kratten, en als de kratten vol waren, gingen ze op een kar, en als ik een kar vol had, reed ik 'm naar het magazijn, zodat ie met Oom Dirk mee kon.

Ik vond het fijn in de kelder.
Er was verder niemand, en ik wilde ook niemand zien. Ik vulde nog vakken, maar steeds minder - ik bleef steeds langer in de kelder.
Ik maakte een stoel van kratten en ik keek naar de flessen die bleven komen.
Over twee jaar zou ik bedrijfsleider zijn.

In mijn kelder stonden ook de koelkasten van de vleeswarenafdeling. Het was een erg grote kelder, zo groot als de winkel was, opgedeeld in verschillende ruimtes, en de koelkasten waren me niet opgevallen. Maar het meisje met het zwarte haar en het kartonnen diadeempje kwam plotseling mijn kelder in zei "hoi" tegen me. Ze trok één van de koelkasten open en pakte een ham. Ze zei "doei" en verdween weer.
Ik had niets tegen haar kunnen zeggen.

De volgende dag voelde ik me niet meer op m'n gemak in m'n kelder. Ze zou elk moment binnen kunnen komen.

In het weekend at ik en sliep ik.

Maandagochtend riep de bedrijfsleider me bij zich. Op maandagochtend was de winkel dicht, dus kwamen er ook geen klanten met lege flessen. "Dus je hoeft je niet te verstoppen beneden," zei hij. Ik kreeg een rolkar en een prijstang.

Ik prijsde een doos kattevoer. De bedrijfsleider trok de tang uit m'n hand en deed het nog een keer voor. "Zo doe je het."
Ik probeerde het zo te doen, maar het lukte niet.
De rolkar werd langzaam, langzaam leger.

Om één uur ging de winkel open.
De klanten kwam binnen. Er vormde zich een rij bij de flessenautomaat. Ik telde de flessen die de klanten invoerden.
Toen ik er honderd had geteld, legde ik de prijstang op de rolkar en ik liep naar buiten.
Ik ben niet meer terug gegaan.

(hierna: de derde verdieping)