18 maart 2011
Onder ons woont een clubje Egyptenaren — we weten niet hoeveel het er zijn, de gezichten wisselen, alleen de hoofdbewoner blijft, maar het zijn aardige jongens die vriendelijk groeten op de trap. Ze roken hoogstens een beetje veel.
De Egyptenaren verdienen geld met verschillende baantjes. Ze staan in Snackbars en hebben krantenwijken. Sinds een paar weken ligt er elke middag een Parool op onze mat, en soms een NRC. Dat is net te veel krant voor ons, want ’s ochtends hebben we al de Volkskrant, maar toch is het aardig.
Van de week kwam ik thuis, was heel even binnen, en toen ik de deur naar de trap weer opende om naar buiten te gaan, lag er een krant. Ik liep naar beneden en een verdieping lager stond de deur open, en een jongen die ik nog niet eerder had gezien stond naar binnen te praten. Hij keek om, lachte vriendelijk naar me — hee man, zei hij tegen me.
Hee, groette ik terug. Ik was gewend jongens die ik nog niet kende tegen te komen. Krijg ik die kranten van jou?
Ja, zei hij, en hij lachte breed.
Dankjewel, zei ik, en ik stak mijn hand uit. De jongen pakte ‘m en schudde ‘m alsof we al jaren goeie vrienden waren.
Buiten stond zijn fiets met krantentassen tegen de boom.
Dit artikel is geplaatst op 18 maart 2011, in de categorie De observatie.
Hiervoor geplaatst: Huilie huilie: kom maar, geenstijl-jügend
Hierna geplaatst: Mijn oude moedertje
Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.