26 oktober 2009
Ik cycle.
Nog niet zo lang geleden heette cycling spinning, geloof ik, en toen vermeed ik het, want spinning vond ik iets voor huisvrouwen.
Ik cycle met het klasje op vrijdagavond zeven uur. Vrijdagavond zeven uur wordt het klasje gegeven door een instructeur die Spike zou heten als hij een hond was. Spike is een flinke bonk spieren, gecombineerd met Amsterdamse gezelligheid.
Een cycleklasje duurt een uur — een uur cyclen is, kan ik u vertellen, loodzwaar. Cycling is middeleeuws. Het kan niet zo zijn dat mensen in deze tijd van gemak en luxe zoiets als cycling uitvinden. Ik hou het vol, dat uur, en ik doe dat voor Spike.
I wanna play football for the coach, zong Lou Reed al.
We fietsen ons allemaal het leplazerus. Als iets het leplazerus oplevert, is het wel een uur cyclen. Dat doen we op muziek die Spike op een cd-tje heeft gebrand. Spike loopt aan het begin van de les altijd even naar achteren, komt terug met een schroevendraaier, en zet de begrenzer van de muziek dan open. Lekker hard! En in zijn headset roept hij dingen als:
‘Het is weekend!’
‘Vinden we het leuk?’
‘Straks lekker zuipen!’
‘Wie kijkt er straks naar Popstars?’
Ik kan dan alleen op die laatste vraag iets instemmends brommen, maar ik weet nooit helemaal zeker of Spike dat ironisch bedoelt.
Als we op 55 minuten zitten, stapt Spike van zijn fiets af en loopt het zaaltje rond.
Iedereen krijgt dan een boks van hem. ‘Hoe ging het?’ vraagt ie dan.
Vaak heb je dan geen adem meer over om een zinnig antwoord te geven, maar dat maakt Spike niet uit — er zitten net iets te veel mensen in zijn klasje om naar iedereen te luisteren.
Hoe ging het? Nou, deze keer ben ik nog dood, na die 55 minuten, maar er gaat een vrijdagavond komen dat ik Spikes boks nonchalant beantwoord met ‘appeltje-eitje, natuurlijk.’
Appeltje-eitje.
En Spike zal trots op me zijn.
Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.