11 september 2013
Ik was ‘op de uitgeverij’ om Van dode mannen win je niet te verkopen aan een gezelschap buitenlandse uitgevers en redacteuren. Naast mij zaten AFTh en Stefan Hertmans. Ik voelde me lichtelijk geïntimideerd.
Ik was als eerste aan de beurt. Ik had een tekstje in het Engels voorbereid. De bazin buitenlandse rechten introduceerde me, en met elke zin van het verhaal dat ze vertelde, werd mijn eigen tekstje overbodiger. Toen ik mocht gaan praten, had ik niets meer over.
Dus ik hakkelde wat, ik steunde wat en ik pufte wat. En ik bedacht hoe mijn carriere in het buitenland nu al voorbij was.
Stefan Hertmans vertelde na mij een emotionerend verhaal over een boek dat duidelijk van de olympus was komen rollen, in vlekkeloos Oxford-Engels. AFTh was daarna verbaal iets minder indrukwekkend, maar zijn verkoopcijfers deden dan weer kerkklokken luiden.
Daarna was er een lunch. Met hangende schouders at ik een broodje.
De Amerikaanse editor zei dat ze het goed vond klinken, dat boek van mij. Ja, dacht ik, zo zijn die Amerikanen, altijd overdreven vriendelijk.
De dag erna waren we weer ‘op de uitgeverij’ omdat er een borrel was voor David Vann, een Amerikaanse schrijver die ik behoorlijk stinkend goed vind. Ik durfde niet met hem te gaan praten, maar ik kreeg genoeg duwtjes om toch maar op hem af te stappen.
Peter, zijn Nederlandse redacteur, zei dat mijn boek binnenkort uitkwam, en David, die ultiem aanspreekbaar bleek te zijn, zei dat ie over me had gehoord: de editor van de dag ervoor had verteld over me, en had gezegd dat mijn boek haar het meeste aan had gesproken.
Ik hakkelde wat, ik steunde wat en ik pufte wat, maar mijn twee dagen konden plotseling niet meer stuk. Ik verwacht niet dat ik in Amerika uitgegeven ga worden, maar een editor uit New York en David Vann die over je praten: ja. Dat is best mooi.
Dit artikel is geplaatst op 11 september 2013, in de categorie Schrijven.
Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.