9 november 2009
In het laatste deel van Lelystad maakt schrijver Joris van Casteren een tochtje met een vliegtuigje over de stad waar hij zijn hele jeugd heeft gewoond. De piloot lijkt dat maar niks, Lelystad, en Van Casteren verdedigt zijn oude woonplaats door te zeggen dat er wel een heleboel verhalen over te vertellen zijn.
Zo verdedig ik Amsterdam Nieuw-West altijd: als je er midden in hebt gezeten, weet je pas dat het leeft. Maar dat wil nog niet betekenen dat je er vrolijk van wordt.
Van Casteren heeft een geschreven persoonlijke documentaire gemaakt — autobiografische delen over een triestmakende jeugd met geitenwollensokkenouders worden afgewisseld met onderzoek naar de totstandkoming van de mislukte stad. En het leest allemaal als een trein.
‘Lezen als een trein’ hoeft niet per definitie een aanbeveling te zijn, maar hier is het bijna verbazingwekkend: de saaie jaren 70 en 80 spatten van de pagina’s af, en ambtenaren spelen de hoofdrol in de non-biostukken, maar toch wilde ik het boek niet wegleggen. De 300+ pagina’s heb ik in tweeëneenhalve dag gelezen — ik ben er ’s avonds voor op de bank blijven zitten, en dat wil wat zeggen, in huize vandenb.
Vooral de autobiodelen waren op sommige momenten briljant. Van Casteren vertelt bijvoorbeeld over hoe hij als verveeld jochie tot vandalisme kwam, en nergens zegt hij “ik deed het omdat”; maar hij maakt perfect duidelijk waarom het gebeurde, zonder excuses, en je kan het de kleine Joris niet kwalijk nemen.
Lelystad staat op de shortlist van de AKO literatuurprijs die morgen wordt uitgereikt. De wollige Erwin Mortier of de uberintellectuele Christiaan Weijts zijn de grootste kanshebbers, maar het zou, zoals het dan heet, van moed getuigen als de jury dit bijzondere boek beloont.
Statistieken worden bijgehouden door Google Analytics, maar ik heb geen idee waar ik eigenlijk naar kijk.